TENTOONSTELLINGEN • EXHIBITIONS

l'art est une harmonie parallèlle à la nature

Frank Missant
Irmine Remue
Isidoor Goddeeris
Luc Tack
Philippe Bouttens
Rik Vermeersch

03.10 -
23.10.2020


De scherpste geesten beten zich al de tanden stuk op definities voor het kunstenaarschap. “L’art est une harmonie parallèle à la nature”, uit de mond van Cézanne, moet zowat de simpelste doch meest accurate poging zijn die ik ooit las. Parallel lopen met de wereld…dat betekent allerminst gelijk lopen met of samenvallen met die wereld. Het betekent evenmin dat de nieuw gevonden harmonie er van afwijkt of er niks mee te maken heeft. Ze heeft alle richting en ingrediënten van deze wereld in zich, maar ze raakt die nergens. En het vergt een sterke mediator om je vakkundig van deze naar gene wereld te brengen. We brengen hier zes mensen samen die, elk in hun oeuvre, dagelijks die sprong bewerkstelligen of die spreidstand maken.

Luc Tack mag beschouwd worden als de bindende factor van het gezelschap omdat hij als leerkracht aan Sint Lucas ieder van de anderen zag passeren in zijn klas. Luc zou nooit zo ver gaan om dat ontsproten talent schatplichtig te noemen aan dat mentorschap, maar voor elk van hen is het wel het uitgangspunt gebleven van een blijvende, innige appreciatie en een diep begrip en respect voor elkaars artistiek temperament of schriftuur. Want dat is duidelijk wat daar in die jaren gebeurd is: temperamenten werden niet opgeleid als epigonen, maar gestut met vakkennis naar een eigen onderzoek en taal geleid: onderwijs als een stimulans voor authenticiteit.

Die authenticiteit heeft Luc Tack ook altijd zelf nagestreefd. Niet in het nahollen van ingewikkelde concepten of getheoretiseer, maar in de weergave van zeer eenvoudige, alledaagse gegevens. Portretten van familie, hoeken van het huis, scènes uit de tuin, herinneringen aan wandelingen in het Bulskampveld, natuur in zijn immer geliefde Frankrijk. Ze kunnen volstaan voor een stevig oeuvre. Pierre Bonnard of Rik Wouters hebben een leven lang uit dezelfde receptuur geput. Luc Tack heeft de thema’s steevast als aanleiding gezien om verf en tekening als in een labo te exploreren. Zijn pad ging over de dunne lijn waar het materiaal, zijn grilligheden en het accidentele overgaan in structuur, gerichte daad en harmonie. Op dat parcours waakte hij over frisheid door fiks geborstelde partijen af te wisselen met een bijna etherische tekening. De parallelle harmonie van Luc is er een waarin het beeld van de natuur begint te ademen of atmosferisch oplost. De reeksen waarin hij de kolossale beukenrijen van het Bulskampveld exploreert zijn een hoogtepunt in dat onderzoek. Ze doen me steevast denken aan de titel van een gedicht van wijlen Martin Carrette, waarin hij mijmerde over de optrekkende mist tijdens een natuurwandeling: “Boswording”. Niet zozeer in hun steeds veranderende kleurentover, maar meer nog in hun wisselende structuur, waarbij soms het bladerdek overheerst, dan weer het skelet van tronken en takken dat de hemel binnenlaat. In dat opzicht hebben ze veel van het schip van een kathedraal.

Dat een werk van Irmine Remue in deze expo zo innig dicht bij die experimenten hangt, is meer dan een fijne curatorvondst. De wijze waarop ze de dwingende architectuur van een kerk laat oplossen in de tekening komt hier verbazend dicht bij de queeste van Luc.

Stielkennis is in dit gezelschap geen vies woord, zo veel is duidelijk. Het werk van Irmine Remue is erdoor geschraagd, maar nooit wordt dat métier een keurslijf. In de virtuoze toepassing ervan krijgen haar pen- en potloodtekeningen, lavis en grafiek iets bevrijdends. Die onbekommerde ‘maitrise’ over techniek staat haar toe de tekens te laten oplossen tot een extreem, bijna abstraherend punt, zonder enige vrees om de controle te verliezen. Het is iets dat ze gemeen heeft met dansers. Die kennen het bereik van eigen spieren en aangeleerde passen, maar vertrouwen even goed feilloos op gevoel, een partner of middelpuntvliedende krachten. Die trefzekerheid voert haar landschappen terug naar tekeningen van groten als Breughel, Rembrandt of Turner, haar figuren naar schetsen van Rodin, haar vlekken naar oosterse prenten. Niet omdat ze daarop lijken, of op een belegen manier naar een verleden lonken. Wel omdat hun opbouw raakt aan een soort universele kwaliteit van de sterke tekening: een schijnbaar vanzelfsprekend gemak waarmee ze ontstaat, gestoeld op ervaring en lef.

Een machtig instrument voor de sprong van deze wereld naar een denkbeeldige, parallelle wereld is transformatie. Als geen ander weet Isidoor Goddeeris concrete, weerbarstige materialen uit deze wereld om te vormen tot de beeldspraak van een andere, om ze dan vervolgens weer te presenteren in dit ondermaanse, waar ze alles van dat parallelle, die droom, in zich vervat houden. Zo roepen ze een sublieme spanning op. Met hout, verschillende steensoorten en assemblages cirkelt hij rond het thema van een imaginaire reis, waarbij geregeld bijna letterlijk bruggen tussen hier en de verbeelding worden overgestoken. Soms brengt een ark je verstild of gesublimeerd naar die denkbeeldige andere oever, de Styx over. Hij verspoort je kijken van de ene rail naar die ongekende, parallelle rail. Als geen ander vervlecht hij vorm, materiaalkeuze en behandeling. Bij een goed gedicht werken vorm, betekenis, klank of melodie onlosmakelijk samen. De lasnaad is onvindbaar. Bij een sterk beeldhouwwerk is dat niet anders. In de entree van de tentoonstelling staat een knap staal van die benadering. Uit het verweerde hout van een treinbiels ontstond een gestileerd, tot zijn pure vorm herleid schip. Of hoe een dwarsligger van hier, die ooit de bedding van een spoor droeg, een gestroomlijnde aak wordt op een denkbeeldig water. Bij wijlen slaagt Goddeeris erin om als een alchemist aan zware materialen een drijvende lichtheid te geven. Om kernachtig, poëtisch en met behoud van mysterie uit de hoek te komen en je onderweg in het verhaal te doen vergeten dat je naar hard gesteente of taai eikenhout kijkt, is een ongebreideld meesterschap over het materiaal nodig. Métier waar Luc ooit mee aan sleutelde, dat Isidoor inmiddels doorgeeft aan generaties nieuwe artiesten.

Frank Missant is in dit gezelschap veel minder een vreemde eend in de bijt dan het lijkt. Hoewel aan kalligrafie een hogere mate van functionaliteit wordt toegedicht dan aan pakweg een beeldhouwwerk of een schilderij, is de manier waarop een woord ergens staat bijzonder bepalend voor de appreciatie van wat geschreven wordt. Zoals een keramist zich tegenwoordig dient te onderscheiden van de doorsnee pottendraaier, zo wordt het kundige vak van letters zetten vaak ondergesneeuwd door decoratief schrijfwerk. Een schilder verweert zich tegen de overvloed aan gratuïte beelden. Een kalligraaf houdt zich staande in de vluchtigheid waarmee woorden ons passeren in onderschriften, pancartes, ‘tickers’ en ‘tweets’. De pen van Frank Missant is gedoopt in een uitgebreide kennis van de geschiedenis van schrift en letter, zijn beitel geslepen aan een diep respect voor de historie van het teken en de gebrachte tekst. Vooral de traagheid en de motorische component van schrijven fascineert in een digitaal tijdperk. Een set van principes ook, die blijvend geheiligd worden, of respectvol omgebogen tot een eigenheid. Een romeinse kapitaal of een gotische majuskel bezitten een set vormkenmerken die door eeuwenlang gebruik zijn ingedikt tot een bijna genetische harmonie. Voeg daarbij de banale vaststelling dat ons alfabet slechts zesentwintig tekens heeft en besef hoe bepaald het speelveld van een kalligraaf is. Verbaas u net als ons over de opties die niettemin open liggen en het verschil dat je hier kan maken. Bovendien is de kalligraaf, in tegenstelling tot zijn artistieke collega’s, zelden de bedenker van de betekenis die hij overbrengt. Het woord ontsproot meestal elders. En toch, ook hier, in die versmalde marge, is ruimte zat voor authenticiteit. Frank Missant is bijzonder waakzaam over de hoeveelheid van die overgebleven ruimte die hij voor zichzelf als vertolker opeist. Zoals een goed acteur doseert hij de tics. Die bescheidenheid leverde hem legendarisch mooie opdrachten op, zoals de belettering van vijf koningsgraven in de Parijse Cathédrale St.-Denis.

Van de zes ontwikkelde Rik Vermeersch misschien de meest analytische, objectiverende blik op de werkelijkheid. Om bij Cézannes fraaie beeldspraak te blijven: Rik Vermeersch kijkt vanop de tweede, artistieke parallel naar de eerste, wereldse lijn door een soort diafragma. Schilderen doet hij in beraad, meticuleus, minder lyrisch of organisch. Tussen het afgebeelde en de kijker strooit hij bewust, maar met extreme vaardigheid, beeldruis. Het kon zomaar de ruis van de pixel zijn, ofschoon zijn aanpak al langer meegaat dan digitale beelden zijn ingeburgerd. Of de ruis van een offset-print, compleet met het vreemde patroonachtige moiré dat daarbij dikwijls optreedt. De schilderijen van Rik Vermeersch houden een interessante tweespalt in. In hun bijna objectieve, tot systematische kleurtoetsen herleide weergave worden ze abstract, terwijl ze ook heel uitdrukkelijk een motief tonen. Daardoor verschuift de concentratie naar de daad van het schilderen zelf en heb je als kijker het raden naar het werkelijke engagement van de kunstenaar met het getoonde. Door zo’n conceptuele twist zijn deze doeken een hedendaags commentaar op het medium, soms met een verrassend klassiek motief. Hij knipoogt naar de impressionistische idylle van het landschap met een snapshot uit de tuin vandaag of naar verschillende canons waarin de vrouw passeerde. Het ‘Pelsken’ van Rubens blendt feilloos met de girl van de magazinecover. Vertelt Rik Vermeersch over een verschuivende beeldcultuur, schuilt er platonisch voyeurisme in het afbeelden van een vrouw of is de keuze van een bestaand beeld slechts de aanleiding voor een avontuur dat louter picturaal razend interessant is ?

Cézannes parallelle harmonie werd hier de strik voor zes verschillende artistieke ‘temperamenten’. Van oorsprong betekent temperament de juiste maat, evenwicht bij het mengen van verschillende eigenschappen. Dat gaat goed op voor de bedachtzame schilderkunst van Rik Vermeersch. Pas later kreeg woord het zijn huidige connotatie van een volbloed vurigheid of het brandend karakter dat iemand drijft. Die tweede component is bij Philippe Bouttens frappant. Schilders zijn vandaag bevrijd van de dwang om hun medium te verantwoorden. Dat is ooit anders geweest. Enige decennia terug overheerste de magerheid van het concept. Pas begin de jaren ’80 knoopte schilderkunst ook bij ons, geruggesteund door een buitenlandse revival, weer aan bij de traditie van het sensuele en het tomeloze. Die periode ligt inmiddels een eind achter ons. Philippe Bouttens is één van de weinigen die dat esprit in de tussentijd volhield. In al zijn authenticiteit heeft hij het etiket ‘nieuwe wilde’ van zich afgeschilderd en bleef zijn werk verbazend overeind in een kunstlandschap dat opnieuw toleranter werd. De talrijke katten die hij op dat pad schilderde, blijken dus meer dan negen levens te hebben. ‘Eeuwige wilde’ dachten we met een glimlach, toen ons bij het betreden van deze galerie de intense geur van een vers geschilderd doek opviel. In een feest van ongeremd aangebrachte verzadigde kleuren, nu eens volplastisch geschilderd, dan weer met een welgemikte gooi of gekrast, ontwaren we de mens, half-of tweeslachtig, soms vol wellust, elders getormenteerd, tussen andere wezens. Niemand, ook Cézanne niet, heeft ooit beweerd dat harmonie braaf moest blijven.

— Frederik Van Laere, september 2020
TEKST
BEELD